10.

terwijl die trein verder rijdt, gevulde
perrons zich op gezette tijden legen

in de rijtuigen en de ruimte
steeds kleiner wordt

denk ik aan wat mijn vader aanstaande
had moeten achterlaten

de vogels. dat er gebieden waren op fietsafstand
waar hij kon gaan liggen in de berm

tussen klaver en wikke, oog in oog
met de rietorchis, de gevlekte variant

het was wachten op de veldleeuwerik die opsteeg
tot hoog en bleef kwinkeleren

dichterbij snerpten de sterns. de eieren
liet hij liggen ondanks dat hij honger had

ik denk aan wat hij zal hebben gemist
zo ver van huis was hij niet eerder

er knaagt een dier in zijn lendenen
holtes komen daarvan, een vlezig geheugenverlies

brood heeft hij mee, genoeg voor twee dagen
appels, water, wat bessen uit de tuin

hij tikt de schaal van een ei kapot
opnieuw mindert de trein vaart

vreemde jongens stappen in, hij moet
zich schikken naar de breedte van de bank

zittend bij het raam geperst
ziet hij de bomen achter zijn gezicht

hij weet dat het bos niet beweegt en toch
is hij de roerloze

en snelt het struweel, waarin de iconische ogen
van zijn moeder, langs hem heen

ik moet
alsmaar aan hem denken