3.

wat neem je mee naar een vreemde stad
als je een reistas mag vullen

wat zeg ik: mag. moet
ik zeg: moet vullen

hij deelde broek en jas met zijn broers
dat was, nu zouden ze zonder, en hij

een potlood, een gum, een schrift met lijnen
die hij niet zou kunnen wissen

een foto met kartelrand. moeder. het mes
waarmee vader de kruisbessen inkerft

als het zomer is en buiten zoet
en zon ligt op de vensterbank

een keukenvloer die helt
een nogal teder gebogen rug

een tamelijk bont schort met scheve strik
een bepaalde barst in het vensterglas

een zekere geur van gebraden vlees en uien
en altijd die kruimels op de plank

te strooien voor de schichtige pimpelmees
onder de kastanjeboom in de voortuin

vorig jaar de eerste vruchten geraapt
ingepikt, bewaard. pak in. sluit af