4.

afscheid nemen
hoe doe je dat

in de donkere polder zag hij vaak ooievaars
de avond tevoren was hij nog geweest

hij zag ze niet. ziet ze altijd
ze hielden zich verborgen omdat hij

in de nacht ziet hij vuren
die in een stedelijke diepte branden

hij schuift over een hoog gespannen koord
voeten gestoken in te krappe schoenen

een druipende kaars draagt hij rechts, links
bungelt aan de staart gevat een rat tussen zijn vingers

het mutsje dat kriebelt aan zijn hoofd
is in haast gebreid en zeker niet afgehecht

draden groene wol verknopen met het strakke touw
en hij gaat vallen. dat is zo goed als zeker

een roofeiber, niet eerder gezien, was er ook
hij wist dat haar snavelslag dodelijk zou zijn

toen werd alles afgebroken. zijn moeder
sloeg de gordijnen open

stof tot stof, riep ze huilend uit
had hij het maar gedroomd