de bleke slecht uitziende man
die zijn vader is
komt mee naar het plein
hij wankelt een beetje
omdat er zoveel zuurstof is, zoals wel vaker
vlak voor de regen met het aanwaaien van verse lucht
en de geur van blad, vooral dat van de populier
zij noemden ze peppels
en dat het geen regen blijkt te zijn, maar zomerhagel
met verbaasd krijtende kauwtjes vallend daardoorheen
het hart op zijn vaders tong blijft
steken achter de bovenlip
die strakker is dan anders altijd al
zijn kleurloze armen willen niet omhoog
als de bus zich trillend in beweging zet
en wegdraait uit het dorp
zo stel ik het me voor
de nakijkende gezichten