boven zee vliegen zeven vogels noordwaarts,
niet herkend. de atmosfeer is helder, golven
vallen van hoog en leggen telkens, voor even,
een vlies over het zand waarin het blauwe uur

zich spiegelt. in de duinen had ik een nachtegaal
vreemd horen zingen, runderen deden zich te goed
aan de lage gewassen langs het pad, we lieten elkaar
met rust, hun zachte kalveren stonden nog wankel.

de glanzende waterfilm, de herkauwende beesten,
ik ben weer op de hooizolder, meisje met buikpijn,
en zie vanuit mijn geheime hoogte de geboorte

van een kalf, dat als dood zo slap in de paarsige vliezen
niet beweegt. ik wist me geen raad met de bundel
van fel licht, het nog ongekende kreunen van de koe.