een fietspad langs het kanaal, tegen wind,
de brandende zon. aan weerskanten hoog riet,
je weet het water en ziet het niet. wat maakt het uit
als ik om zou keren en kom waar ik niet wil zijn.

aan het eind van de tocht is een moeras, met muggen
die in de aanval gaan, vlonders van vermolmd hout
die geen houvast bieden op de zompige ondergrond,
bloed dat stroperig naar de voeten wordt gepompt.

ik betreed de observatiehut, een blusvliegtuig vliegt
over en jaagt een purperreiger op, zwarte ibissen,
een steltkluut, roze flamingo’s, een oude ooievaar.

het opsommen van de vogels wrikt aan de dichte
opening diep binnenin het hart, daar waar toe-
en uitstroom elkaar eindelijk weer ontmoeten.